Ze maakte materialen om hen te helpen bij hun ontwikkeling. In Rome richtte zij de 'Casa dei Bambini' op. Daar werden de materialen in de praktijk door leerlingen uitgeprobeerd en zonodig verbeterd. In 1917 startte Dr. Maria Montessori met cursussen voor leerkrachten en werden in Nederland de eerste Montessori-scholen opgericht (
www.montessori.nl). Inmiddels zijn er over de gehele wereld zo'n 20.000 Montessorischolen.
Vrije werkkeuze
Kinderen kiezen zoveel mogelijk hun eigen werk; kinderen werken in hun eigen tempo en op hun eigen niveau. De motivatie om te leren zal vanuit het kind zelf komen.
Deze keuzevrijheid houdt verantwoordelijkheid in voor de eigen ontwikkeling. De leerkracht begeleidt dit proces. Leerkrachten faciliteren het leerproces. Elk kind krijgt de vrijheid om de leerstof zelf te ontdekken en krijgt na zorgvuldige observatie specifieke lessen, waarbij de omgeving en de leerstof worden aangepast aan hun behoeften. Kinderen krijgen dus regelmatig (groeps)lesjes aangeboden op initiatief van de leerkracht. Voor elk kind is de weg door de leerstof een geheel eigen weg.
Naast het individuele werk zijn er ook allerlei groepsactiviteiten en klassikale lessen waaraan een deel of alle kinderen meedoen. De verwerking van deze lessen kan individueel of in groepjes plaatsvinden.
De gevoelige periode
Dr. Maria Montessori merkte dat kinderen van nature nieuwsgierig zijn, dat ze alles willen onderzoeken. Zij ontdekte dat kinderen in een bepaalde periode van hun ontwikkeling erg gevoelig zijn om iets te leren. Tijdens zo’n gevoelige periode is het kind in staat met veel gemak iets onder de knie te krijgen, terwijl het later voor het aanleren van diezelfde vaardigheid veel meer moeite zal moeten doen. Dr. Maria Montessori haar onderwijsmethode maakt gebruik van deze gevoelige perioden. Het is van groot belang dat ouders, opvoeders en leerkrachten vertrouwen hebben in de ontwikkelingskrachten van kinderen. Het kind moet de vrijheid hebben om deze krachten te gebruiken voor zijn persoonlijkheidsvorming, zonder dat het daarbij door anderen gehinderd wordt.
De voorbereide omgeving
De omgeving prikkelt het kind tot leren. Hoe meer de omgeving aangepast is aan de behoeften van een kind des te meer zal het kind leren. Dit betekent dat het materiaal goed zichtbaar en overzichtelijk in het lokaal is opgesteld. De kinderen kunnen het materiaal zelf pakken en opruimen. De leerkracht heeft de zorg dat in de groep een sfeer heerst waar ieder zelfstandig, of samen met andere kinderen kan werken. De leeromgeving moet rustig, aantrekkelijk en stimulerend zijn, de kinderen leren elkaar niet te storen tijdens het werk. Op die manier wordt elk kind in staat gesteld om zich te ontwikkelen naar eigen aanleg en eigen tempo. Elk kind gaat zijn eigen weg door de leerstof.
Het materiaal
Het materiaal neemt een zeer belangrijke plaats in, op een montessorischool. Het materiaal is een middel om al werkend en handelend begrippen en vaardigheden te leren. Het is een schakel tussen doen en denken. Veel van de materialen zijn door Dr. Maria Montessori en haar medewerkers in de beginperiode ontwikkeld en in de loop van de decennia hebben zij hun waarden behouden, zo zelfs, dat vele montessorimaterialen soms in een iets andere vorm ook op niet montessorischolen worden gebruikt. Een voorbeeld hiervan uit het rekenen is jonge kinderen al handelend bezig te laten zijn met enen, tienen, honderdtallen en duizenden. Zij ontdekken zo het rekenen in het tientallig stelsel.
Stapje voor stapje wordt het materiaal vervangen door een ander, symbolisch materiaal, waarna "als vanzelf" de stap naar het abstracte, naar het uit het hoofd rekenen, volgt. Er worden nog steeds nieuwe montessorimaterialen ontwikkeld en uitgegeven. Dit materiaal moet aan bepaalde eisen voldoen. De leerkrachten maken ook zelf materialen, 'werkjes' voor hun eigen groep, inspelend op de kinderen.
De bouwen
Op een Montessorischool zitten kinderen van verschillende leeftijden bij elkaar in bouwen. In de onderbouw zitten de kinderen van (driejarigen via de kinderopvang) vier tot en met zes jaar. In de middenbouw zitten kinderen van zes tot en met negen jaar. In de bovenbouw zitten kinderen van negen tot en met twaalf jaar. Combinatieklassen zijn er niet uit noodzaak, maar uit principe. Jongere kinderen zien het materiaal waarmee de ouderen werken. Dit motiveert hen om steeds nieuwe 'werkjes' te kiezen. De oudere kinderen kunnen de jongere helpen. Ze voelen dan echt dat ze al veel kunnen en weten. Het helpen is geen "must", maar heel vanzelfsprekend.